Langzaam dwarrelen de sneeuwvlokken richting de stoeptegels. Erg langzaam. Ik kijk uit mijn raam en bekijk de sneeuwvlokken. Het lijkt alsof alle witte vlokken aan het vechten zijn tegen de zwaartekracht. In de lucht zijn ze op zichzelf, op de grond zijn ze de massa.  Horizontale bewegingen verkiezen de vlokken boven neerwaartse bewegingen. Een zucht wind maakt dat ze omhoog gaan. Om de hoek, uit de wind dalen ze. Onrustig dwarrelen en dansen ze. 

Overstuurd, onrustig en onvermijdelijk landt een sneeuwvlok op mijn vensterbank. Samen bij de ander vlokken die de grond gelukkig niet gehaald hebben.
 
'Dat dacht ik al', zei ze met een diepe zucht. Alsof ik er ook maar iets aan kon doen. Venijnig gaf ze me nog een keer die blik die ik al zo vaak had gezien. Ik keek naar de grond, zoals ik er al vaak naar gekeken had.
 
Zo lagen ze vanochtend op mijn zadel. Iets waarvan ik voorheen dacht dat het alleen maar onder een microscoop zichtbaar was.